De uitspraak van 5 juli jl. heeft belangrijke gevolgen voor de asbestpraktijk, in het bijzonder voor werkgevers die worden geconfronteerd met een Arboboete. De uitspraak stelt namelijk strenge eisen aan het bewijs dat aan een boete ten grondslag wordt gelegd. De asbestpraktijk heeft hier op twee verschillende manieren mee te maken. Ten eerste neemt de uitwisseling van informatie tussen de verschillende toezichthoudende instanties een hoge vlucht, waarbij SZW regelmatig een boeterapport van de Omgevingsdienst of Certificerende Instelling gebruikt om een Arboboete op te leggen. Nu uit de uitspraak kan worden afgeleid dat dit bewijs minder zwaar weegt dan de eigen waarnemingen van de inspecteur, betekent dit dat er meer mogelijkheden bestaan om het boeterapport te ontkrachten. Ten tweede mag SZW niet zomaar een boeterapport van een andere toezichthouder overnemen, indien vooraf niet gemeld is dat de mogelijke overtreder niet tot antwoorden is verplicht. Dit wordt ook wel de cautieplicht genoemd. Deze verklaring kan dan niet worden gebruikt als bewijs in de boetezaak.
Zoals wij eerder al schreven naar aanleiding van het advies van de advocaat-generaal zijn de mogelijkheden voor werkgevers om een boete aan te vechten een stuk groter geworden. Anderzijds dienen toezichthouders er extra alert op te zijn dat hun bewijsvergaring aan alle eisen voldoet. Wordt u geconfronteerd met een boete, laat die boete dan altijd toetsen door een juridisch specialist van LXA.
Lees ook:https://www.raadvanstate.nl/pers/persberichten/tekst-persbericht.html?id=1061
Door: Lieke Bakker